dinsdag 2 oktober 2012

In het geestelijke

leven - wanneer we ernaar gaan verlangen om de waarheid te ontdekken en te beleven - is het van grote betekenis om een geestelijk leermeester te vinden. Er zijn in de loop van de tijd altijd van deze meesters geweest, die hun leerlingen konden inspireren en de weg wijzen op hun innerlijke reis. Maar de ware meesters hebben zichzelf nooit meester genoemd. Zij voelden zich juist leerlingen van de ene goddelijke geest. Zij kunnen ook alleen leiden naar licht in zover zij zichzelf openstellen om het te ontvangen. Het is dus een licht, het goddelijke licht, dat zij doorgeven. 

Er zijn meesters geweest van verschillende niveaus, naar de mate, de diepte en de intensiteit van hun bewustzijn van het goddelijke. Naar die mate kunnen zij een kleinere of grotere kring leerlingen inspireren en geestelijke leiding geven. Dat kan zich uitstrekken over een bepaald gebied, over een heel land, of een uitstraling hebben in de hele wereld. Zo'n grote meester heeft dan, van tijd tot tijd, de taak gekregen om een nieuwe goddelijke boodschap te brengen aan de mensheid. Dan werd hij een boodschapper, een profeet, de rasul. 
Waarom was/is dit telkens weer nodig? Omdat het bewustzijn van de mens die het vermogen heeft om zich van God bewust te worden, meestal zo verstrikt en gebonden raakt in het uiterlijke materiële leven, dat het niet meer openstaat voor het goddelijke licht. Dat licht moge alomtegenwoordig zijn en ook in elk mens zijn als zijn verborgen essentie, maar ons hart, onze oren en ogen raken naar buiten gericht en naar binnen bedekt, zodat wij dat licht niet kunnen waarnemen. Dus hoe kan de onzichtbare, onhoorbare, ontastbare goddelijke geest de mens dan bereiken? - en die mens Zijn/Haar wezen tonen? Dat kan alleen door middel van een volkomen godbewust mens. De hele schepping is immers een evoluerende uitdrukking van de geest in de materie, en de mens is daarvan de culminatie, de hoogste mogelijkheid. Er is geen hogere - een hogere uitdrukking van de goddelijke geest kan niet zichtbaar zijn in de materiële wereld.

De profeet is dus een mens. Hij leeft in het kwetsbare, materiële organisme van een mens. Wij lazen dat duidelijk in de Koran: '... de Boodschappers die wij zonden waren ook slechts mensen, aan wie wij inspiratie zonden... En wij hebben hun ook geen lichamen gegeven die geen voedsel nodig hebben, en zij waren ook niet vrijgesteld van de dood.' Maar die godbewuste mens kan ons Gods wezen laten zien. Toen Filippus vroeg: 'Laat ons de Vader zien', antwoordde Jezus: 'Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.' En hij werkte dat uit: 'Geloof je niet dat ik in de Vader ben en dat de Vader in mij is? Ik spreek niet namens mezelf als ik tegen jullie spreek, maar de Vader die in mij blijft doet zijn werk door mij.' Daarom is er ook in het boek Genesis over de schepping van de mens gezegd: '...naar Zijn beeld schiep Hij hen.'

Toch is dit voor de mens moeilijk te begrijpen. We zien onszelf als zo zwak en beperkt, met zoveel tekortkomingen - en wij stellen ons God voor als almachtig, groot en volmaakt, ver boven ons verheven. Daarom is Jezus vaak gezien als de zoon Gods - als zou die anders zijn dan een mens, terwijl toch alle mensen kinderen Gods zijn. We hebben moeite, zoals Inayat Khan zegt, 'het mysterie van goddelijkheid te begrijpen'. Dat bestaat erin dat de mens die zich ten volle van God bewust wordt, innerlijk zo groot wordt als het gehele universum dat in hem weerspiegeld wordt. En dat is niet alleen het mysterie van de boodschapper, waar het zich in hoogste zin openbaart. In dat mysterie zijn wij mensen allen geboren. Wij hebben die mogelijkheid in ons. Maar om die mogelijkheid te realiseren, moeten wij ons vrij weten te maken van alle banden en gehechtheden in dit aardse leven - terwijl wij toch op aarde leven en werken. In dat opzicht zijn de boodschappers ons grote voorbeeld. Terwijl heiligen en meesters meestal de eenzaamheid hebben opgezocht, ver van menselijke drukte - om te voorkomen dat hun zo gevoelig geworden hart ontstemd zou raken - moet de even gevoelige profeet zich juist onder de mensen begeven om de goddelijke boodschap te brengen. Hij moet dus leven te midden van de menigte en toch, zoals Inayat Khan zegt, het instrument van zijn hart afgestemd houden op het oneindige, zodat hij antwoord kan krijgen op alle vragen die elk ogenblik van de dag opkomen. Een profeet moet in de wereld leven en niet van de wereld zijn. Als boodschapper moet hij ook het gewone leven ervaren, om te begrijpen hoe hij de boodschap moet brengen zodat de mensen in die tijd het kunnen begrijpen. 

Zo lezen wij in de Gayan van Hazrat Inayat Khan: 'God spreekt tot de profeet in Zijn goddelijke taal, de profeet vertolkt die in de taal van de mensen.' Dat is een moeilijke taak: de zo subtiele goddelijke woorden moeten worden uitgedrukt in de grovere wereldse taal. Zoals Inayat Khan het zo treffend uitdrukt: 'De boodschapper moet proberen om de gehele oceaan aan de wereld te geven in een fles!' Daarom kan niet alles in woorden worden gegeven, maar wat de woorden niet kunnen geven, wordt gegeven in stilte, in de sfeer, in de tegenwoordigheid van de profeet - door zijn stralende liefde en onpeilbaar diepe blik. Maar de woorden zijn - in al hun beperkingen - toch vruchtbaar als graan: zij inspireren en door hun aard wordt hun werking vermenigvuldigd. Dat komt omdat er een grote kracht en inspiratie achter die woorden schuilt. 

Zo'n boodschapper is dus telkens gekomen wanneer de mensheid het contact met het goddelijke had verloren, zodat er fundamentele verwarring ontstond. Als de mensen in die tijd en in die cultuur de boodschap ontvingen, werden zij er diep door geraakt. Maar zij identificeerden zich dan met de vorm van de boodschap, met de rituelen waarin die gegeven is, en met de zo bijzondere persoonlijkheid van de profeet - 'het net waarin God de zielen vangt'. Zij denken dan begrijperlijkerwijze dat die boodschap de vorm is, die fles, en dat veroorzaakt de tragische conflicten tussen religies wanneer die elkaar ontmoeten. 

We leven nu in een tijd die erom vraagt om boven die verschillen in vorm uit te stijgen. Die verschillen zijn er, want de tijden en culturen waarin de goddelijke boodschap moest worden gegeven, waren heel verschillend. De boodschap moest telkens antwoord geven op de vragen van die tijd. En die vragen verschilden ook. Maar wanneer we dieper doordringen in de heilige boodschap van de verschillende religies, kunnen wij de ene stem horen die daardoor spreekt, die van de ene leidende geest. 

(Overgenomen uit Tot de Ene. De Weg van het Universeel Soefisme. Van Dr. H.J. Witteveen)